Dit huis is oorspronkelijk gebouwd als woning voor de rentmeester van het Kapittel van Kortrijk. Die instelling, met als toepasselijke naam “Rijkenborgh”, had als enige het recht op de inning van de tienden (soort belasting) in het land van Hulst. In 1645 werd Hulst ingenomen door de troepen van de Protestantse Staten-generaal. Dit pand dankt zijn naam aan de Staatse gouverneur die het pand ingrijpend tot zijn woning heeft verbouwd. Na 1800 werd het Gouverneurshuis aangekocht door de familie Seijdlitz die hier tot 1973 heeft gewoond. Uiteindelijk heeft de Rabobank hier nog in gezeteld en tegenwoordig is het onderkomen van de Gemeentewinkel.

De ontvanger van dit kapittel bewoonde dit huis en regelde van hieruit de financiële zaken van het kapittel. Belangrijke inkomsten genoot dat kapittel uit de zogenaamde tienden een heffing van tien procent op de opbrengst van het gewas en het vee. Dit tiendrecht van het kapittel rustte op het overgrote deel van de landbouwgrond in Oost-Zeeuws-Vlaanderen. De naam Rijckenborgh wordt voor het eerst aangetroffen in het jaar 1411.
In 1641 werd deze woning door de besturen van de stad en het ambacht Hulst aangekocht uit de boedel van burgemeester Jan Corten. De eigendom werd ter gelegenheid daarvan omschreven als huys, schuere, brouwerie, mauterie, boomgaert ende duvekeete mitsgaders den grooten hoff genaemt Rijckenborgh. Beide besturen waren op zoek naar een nieuwe woning voor de gouver-neur van het garnizoen die niet langer gebruik kon maken van het pand van de Duinenabdij in de Steenstraat (het huidige museum). Ook het naastgelegen pand werd aangekocht en beide woningen werden verbouwd tot adequate gouverneurswoning. Maar na de verovering van de stad Hulst door Frederik Hendrik prins van Oranje in 1645, werd dit huis de woning van gouverneur graaf Hendrik van Nassau. De woning had door de oorlogshandelingen veel geleden, maar was naar zijn mening ook te klein. Zijn voorgangers waren slechts simpele edelluyden geweest; hijzelf had echter een omvangrijke hofhouding en stelde daarom voor dat ook de panden tussen Rijckenborgh en het huis genaamd Het Ancker aan zouden worden gekocht. Zover kwam het niet. Het pand werd de volgende jaren wel verbouwd voor het enorme bedrag van ruim FL18.000. Maar het gekrakeel tussen de beide besturen, de Staten-Generaal, de Raad van State én de gouverneur over wie wat moest betalen, zorgde ervoor dat van vergroten van de woning geen sprake meer was. Ondanks alle inspanningen moest de gouverneur in 1647 constateren dat het huis oud, verrot en vuil was en dat de bewoners op vele plaatsen niet droogh staen ofte sitten konden en dat het huis derhalve dagelijks met decpannen en leystenen moest worden onderhouden. 
Tot aan de Franse Tijd (1794) bleef de woning in gebruik als gouvernement, sinds 1652 als commandement. Het pand werd blijkbaar door de officieren van het garnizoen uitgewoond, want de commandant zelf komen we tegen als bewoner van belendende percelen en wanneer eind 19de eeuw de bezittingen van de militaire overheid worden geïnventariseerd, wordt het pand beschreven als volgt: in het Commandement sijn alle de raamloode uit de kookers van de kassijne met fort hruyt gehalt en daardoor vuel Engelsse plate ruyten gebrooke. In alle de kamers, soo bove als onder, sijn de behangsels van de muren afgerukt, de houte beschotte, tafels, banken, stoelen verbrant; de eijsere harden en platen uytgebrooken. Dito, in de kuke is alle het eijserwerck uijt den hart ende fornuse uytgebrooke. De pompe in de kuke uytgebrooke, met de loode staanders en eijserwerk en kopere krane en ook de rekbanken en kassen uytgebrooken, vermorselt en verbrandt. Ook in de pladtsen daar kogels hebben gestaan kapot gemaakt en de vloer opgegooyt. De bedsteede, lidekante paviljoens afgebroke en verbrant. In het washuys den trap om de solder te konne gebruyke verbrand. De kopere fornuysketel en eyser raamen van den ove aldaar uytgebrooke. Ook de pomp aldaar met den eyserwerkloodt alles uyytgebrooke en weg. Dito nog een pomp op de pladts uytgebrooke. Verder alle het ladtwerk van het gans terijn op de pladts afgebrooke en verbrandt. Ook een gedeelte lode goodt van hedt dak tegen hedt huys van de heer Dortmondt uytgebrooke. Dus alles jammerlijk om te besin en nog vuel erger als men kan uytspreke.
Notaris Willem Seijdlitz kocht het pand desondanks in 1815 voor de som van Fl635,=. Hij was daarna verantwoordelijk voor het opknappen van het pand en het vernieuwen van de gevel in de vorm zoals we die nu nog kunnen zien. Het pand bleef de hele negentiende eeuw in het bezit van de familie Seijdlitz en werd in 1892 geschat op een waarde van vijfduizend euro. Tijdens de bezettingsjaren van de Tweede Wereldoorlog zetelde de Duitse Ortskommandant in het pand en in 1974 werd het pand door de erven Seijdlitz verkocht aan de gemeente Hulst. Het gemeentebestuur wilde het pand restaureren en uitbreiden om er daarna een deel van het ambtenarenkorps in te kunnen huisvesten. De kosten van die plannen waren echter vergelijkbaar met de kosten voor nieuwbouw, zodat het pand uiteindelijk in samenwerking met Monumentenzorg werd gerestaureerd en verkocht aan de RABO-bank, die in 1990 hier de deuren opende. Enkele jaren later werd het naastgelegen pand, Grote Markt 22, bij het bankgebouw getrokken. Beide panden werden later verkocht aan de gemeente die er de Gemeentewinkel vestigde.

Broederhuis  Lange Bellingstraat 2
Oorspronkelijk twee huizen die in de tweede helft van de zestiende eeuw werden samengevoegd. Nicolaes Loodt is daarvoor verantwoordelijk. In die dagen kocht hij één van de huizen nog voor een bedrag van zesenveertig euro! Tegenover deze huizen stond toen de militaire hoofdwacht, het hoofdkwartier van de soldaten die in de stad Hulst in garnisoen lagen. De straat die tussen beide panden doorliep, richting de Lange Belck, heette toen 'Waesche marct'. 
Een bewijs dat er toen al internationale geldmiddelen werden verhandeld op deze plek in de stad, leverde in 1567 Nicolaes Loodt die de koopsom van de woningen liet voldoen met de volgende specien van gelde: 16 Fransche croonen, 12 Keysers croonen, 2 Ingelsche croonen, 7 Spaanse dubbel ducaten, vijf gouden realen en 5 Angelotten van Batenburg, 1 Hendricx nobel, 48 Philipsdaalders, 54 Duutsche daelders en 6 stuvers, in totaal 50 ponden vlaams ofwel 300 gulden ofwel 138 euro.
Na de vereniging van de twee huizen door Nicolaes Loodt, behoorde het pand tot de grootste in de stad Hulst. In 1676 telde het huis zeven haardsteden. Alleen de echte gegoeden, zoals legerofficieren en hoge ambtsdragers, konden de kosten verbonden aan aankoop en bewoning opbrengen. Eind zestiende eeuw bijvoorbeeld werd het huis bewoond door commandant Schimmelpenninck (bevelhebber van het garnizoen), midden achttiende eeuw door Pieter Jacob Bodel (kapitein van een compagnie infanterie en grootmajoor van Hulst). De behangsels, ijzeren haardplaten, schouwstukken en schilderijen die hij tegelijk met het huis kocht, hadden al een waarde van 276 euro. 
In de achttiende eeuw werd het pand achtereenvolgens bewoond door leden van de familie Van Dortmont (burgemeesters), Van Deinse (notaris) en Van Waes¬berghe (burgemeesters, wijnhande-laren, bankiers). De erven Van Deinse verkochten in 1872 het pand aan Ludovicus Josephus Marie van Waesberghe, nadat alle roerende goederen van de overleden Jacobus Johannes van Deinse, emeritus-predikant te Hulst, in het openbaar waren verkocht verdedeld in 824 partijen. Hieronder uiteraard een groot aantal tafels, stoelen, kasten, tapijten en karpetten, serviesgoed, kisten en kachels maar ook bijzondere zaken als een cuisiniere, een mollenval, een schaak- en lottospel, een evenveeltjes een microscoop en een grote hoeveelheid boeken en bloemen. 
De nieuwe eigenaar, Ludovicus van Waesberghe, stichtte hier in 1878 een particuliere spaarbank, de eerste in zijn soort in Hulst. In de jaren na 1900 omgezet in de Firma L. van Waesberghe-Janssens, bankierskantoor, en na 1913 voortgezet door zijn weduwe Marguerite Ceulemans. Het huis aan de Lange Bellingstraat én de bankiersfirma werden in 1941 uiteindelijk verkocht aan de N.V. Incasso Bank uit Amsterdam. Deze bank verkocht op haar beurt het pand in 1950 aan de Stichting Opvoeding en Onderwijsinstelling Sint-Marie gevestigd te Huijbergen. Dit waren de zogenaamde Broeders van Huijbergen die daarna vanuit dit gebouw het onderwijs verzorgden in de school die verderop in de Lange Bellingstraat stond. Aan zijn laatste bewoners dankt het pand de naam waaronder het nu het meest bekend is: 'Broederhuis'.

Inloggen

Nog geen inlog? Vraag aan via info@hulstnet.nl